Les geven
Gebruik magneten op demonstratiebordVijf op een rij (leuk spel!)
Schaakhappening (uitleg)
Les geven op een "witte" en "zwarte" school
Les geven op een "witte" en "zwarte" school
Praktijkervaringen met De Schaakkaravaan
In ons boekje hebben we enkele schaakleraren en schooldirecties gevraagd naar hun ervaringen met schaken op school en De Schaakkaravaan in het bijzonder.Hieronder de bijdrage van Florian Jacobs. Florian volgde de cursus Schaaktrainer-2 en gaf op diverse scholen les. Hieronder zijn vergelijking tussen het les geven op een "witte" en "zwarte" school.
De januskop van de schaakleraar
In september 2011 hield Garry Kasparov een presentatie in het Europees Parlement, waarin hij pleitte voor een aanzienlijke toename van het aantal schakende schoolkinderen in Europa. Ter ondersteuning van deze ambitieuze doelstelling gaf de oud-wereldkampioen een aantal argumenten dat één eigenschap gemeen had: alle waren algemene opmerkingen, zoals de beweringen dat schaken concentratievermogen, intellectuele creativiteit, verantwoordelijkheid voor eigen handelen en het maken van keuzes tussen ogenschijnlijk gelijkwaardige mogelijkheden stimuleert.
Natuurlijk is de schaakwereld uiterst verheugd met elk moment waarop deze grote schaker zich nog met het spel bemoeit, en juicht iedere schaakleraar een poging van zo'n mastodont om het schaken op scholen te bevorderen toe, maar zijn zijn woorden wel van toepassing op iedere dagelijkse praktijk? Kunnen we zo eenvoudig stellen dat het lesgeven in het schaakspel altijd zo veel moois oplevert?
Ik denk van niet. Ieder kind, en dus iedere school, gaat op een andere manier met het schaakspel om, en in veel gevallen blijft er niet veel over van de nobele doelstellingen van Kasparov. Aan dit inzicht probeert dit kleine essay een bijdrage te leveren, en wel door een vergelijking te maken tussen leservaringen: hoe verschilt de praktijk op een zogenaamde 'witte school', de Maas en Waal in de Rivierenbuurt, van een kennelijke 'zwarte school', de Dapper in de Dapperbuurt?
Hoewel de scholen hemelsbreed op vriendelijke fietsafstand van elkaar gelegen zijn, verschilt hun sociaal-economische achtergrond als dag en nacht. De ene school bestaat uit prima Nederlands sprekende, veelal van autochtone ouders afkomstige, pientere kinderen; op de andere is het Nederlands gebrekkiger, spreken de ouders amper deze taal, en zijn de kinderen geenszins gewend aan spelletjes die het denken uitdagen. Spreek ik na de ene les met een ouder die de tennisrackets reeds bij zich heeft en vertelt over zijn docentschap aan de VU, na de andere les praat ik met een werkloze ouder met drie jengelende kinderen om een gammele kinderwagen, die vertelt hoe moeilijk ze het heeft een nieuwe baan als schoonmaakster te vinden.
Het is deze verschillende achtergrond, die zijn weerslag heeft op de vier algemene aspecten van het schaakspel die Kasparov noemde. Hij had immers gelijk toen hij duidelijk sprak over het stimuleren van deze kwaliteiten, hetgeen impliceert dat deze al in zekere mate aanwezig moeten zijn in het kind dat wil leren schaken.
Florian tijdens het opzetten van schaakstukken
Welnu, op de Maas en Waal zijn de kinderen gewend aan discipline tijdens de lessen. Na schooltijd vervolgen de meesten hun weg naar allerlei verenigingen, waar eveneens duidelijke structuur aanwezig is. 's Avonds zijn beide ouders vaak aanwezig: overal is er sprake een helder omlijnde opvoeding, waarin morele grenzen de gehele tijd aan de orde zijn. Concentratie heeft veel te maken met begrenzing. Concentratie houdt tegelijkertijd een afsluiten van niet noodzakelijke omgevingsfactoren en een zich beperken tot het hoogst noodzakelijke in. Deze kinderen hebben al allerlei gewoontes geadapteerd die een duidelijk verschil aanduiden tussen wat wel en wat niet mag, tussen wat wel en wat niet van belang is voor de ontwikkeling van datgene waar zij mee bezig zijn. De extreme mate van (stille) concentratie die voor het schaken van belang is, is hun al in allerlei andere vormen meegegeven. Op dit vlak is het dus eerder de taak van de leraar haar aanwezigheid toe te passen op dit nieuwe spel, dan opnieuw uit te vinden.
Hoe anders staan de zaken ervoor op de Dapper! De kinderen leven veel op straat, alleen met andere leeftijdsgenoten, en hebben zodoende veel minder benul van discipline, duidelijke structuur en sluimerende morele normen. Het afgrenzen van belangrijke zaken van minder ter zake doende aanwezigheden is hen nog veelal onbekend, en tijdens de lessen schieten hun ogen rond naar iedere beweging. Met name op sociaal gebied wordt alles opgemerkt, verbaal gecorrigeerd en aangevallen. Hier heersen de mores van de onmiddellijke presentie; wie schreeuwt wordt gehoord. Hoe past het stille overdenken boven een houten bord in een omgeving waarin de kinderen de gewoonte hebben aangenomen iedere gedachte ogenblikkelijk uit te spreken, waarin niet wordt gewacht, gedacht en getoetst voor er wordt gehandeld, maar meteen het lichamelijke contact wordt aangesproken? Van grote schakers wordt gezegd dat zij een gezichtsveld van acht bij acht velden kunnen aannemen. Het is onmogelijk zoiets van zulke kinderen te verwachten. Hier maken zij voor de eerste keer kennis met een activiteit die om concentratie vraagt.
Tot op grote hoogte kan hetzelfde worden gezegd over de andere drie facetten die het schaakspel zou stimuleren. Intellectuele creativiteit veronderstelt de aanwezigheid van een intellectueel ingesteld denkproces, ofwel een denken dat wil begrijpen. Schaken is een complex spel vol subtiliteiten, en een kind moet vooreerst willen begrijpen waarom zet x beter is dan zet y in stelling z, voordat er überhaupt aan het bestuderen van deze stelling kan worden begonnen. Er moet dus al een zekere nieuwsgierigheid aanwezig zijn, een zeker inzien van meerdere mogelijkheden, voordat er aan het daadwerkelijke bestuderen van de beste zet kan worden begonnen. Abstract denken, een willen ontrafelen van de typische karakteristieken van precies deze stelling, veronderstelt het kunnen inlassen van een pauze voordat men handelt, en in een omgeving waarin impulsen onmiddellijk om een uiting vragen neemt een kind simpelweg niet de tijd voor een soortgelijk stopmoment. Zoals creativiteit ook wel heel leuk klinkt, maar in feite een kwaliteit inhoudt die al op de hoogte is van de mogelijkheden, zodat het kind er op een nieuwe manier mee kan omgaan. Het stimuleren van intellectuele creativiteit strookt in het geheel niet met de omgeving van de 'zwarte school', waar juist het aanpassingsvermogen aan de heersende sociale groep, de grote mond, de spraakwaterval en eerder het toepassen dan het begrijpen van iets op zichzelf intellectueel uitdagends van belang zijn. Op de Maas en Waal kan ik de intrinsieke schoonheid van de kruispenning tonen, op de Dapper moet ik volstaan met de mededeling dat 'je zo sneller wint'.
Als derde pluspunt noemt Kasparov het stimuleren van de verantwoordelijkheid voor eigen handelen. Het is inderdaad een groot pluspunt van het schaakspel dat de schaker alleen op zichzelf aangewezen is – zijn goede en foutieve zetten zijn alleen van hem afkomstig – en zeker op latere leeftijd komt zo'n ervaring goed van pas (zelden heb ik van een goede schaker gehoord dat hij zich druk maakte om een toetsmoment als een tentamen; de goede schaker is gewend aan momenten van druk), maar wederom blijkt dat de uitwerking van dit voordeel heel anders eruitziet. Op de Maas en Waal groeien de kinderen op in een omgeving die hun duidelijk maakt wat de consequenties van hun handelingen op de wereld zijn; op de Dapper vindt de meeste correctie en bijschaving plaats in de sociale sfeer: de leeftijdsgenoten delen bewijzen van eer en schaamte uit. Het gevolg is te bemerken in het taalgebruik: 'Dat was mijn fout' versus 'Maar hij stoorde mij'; 'Dit was een slechte zet' versus 'Hij is dom. Ik kan zijn dame slaan' geven aan dat de focus elders ligt: de ene blik is die van een objectievere kijk op de stelling; het andere oordeel baseert zich op de concrete handelingen van de tegenstander of anderen om hem heen. Een uurtje schaakles in de week is veel te weinig om de kinderen duidelijk te maken dat het schaken een denkspel is waar jij en jij alleen verantwoordelijk bent.
Tenslotte behandel ik het maken van keuzes tussen ogenschijnlijk gelijkwaardige mogelijkheden. In feite komt dit vierde facet neer op een combinatie van eigen verantwoordelijkheid (de keuze) en het objectief kunnen overzien van het spel (de mogelijkheden). En weer moet ik concluderen dat we op verschillende niveaus heel anders bezig zijn. De kinderen op de Maas en Waal zijn aan te spreken op hun gedrag en geven objectieve respons op hun gedragingen (Waarom speel je deze zet? Omdat ik dan de toren en de koning aanval. Heeft wit nog een verdediging? O ja, wit heeft die zet.), terwijl de kinderen op de Dapper de eigen verantwoordelijkheid verschuiven naar die van de groep (Waarom speel je deze zet? Omdat ik zijn loper wil slaan. Maar is deze zet wel veilig? Ja, maar hij ziet toch niet dat hij mij kan slaan.). De leraar wordt gedwongen een andere, meer directe taal te gebruiken, omdat het schaakspel een andere rol vervult: van geleidelijke vooruitgang in het vinden van de beste zet verandert het spel in een mogelijkheid om de buurjongen te verslaan. Niet de beste zet, maar de vernedering telt.
En zo ontstaan twee vormen van lesgeven. Op de ene school biedt de leraar de kinderen een ander spel, een wat uitdagender denkspel, en willen de kinderen meer van het spelletje leren, waardoor ze er meer plezier in krijgen zodat ze nog meer willen leren enzovoorts. Hier rijmen didactiek en vordering in begrip van het spel met elkaar.
Op de andere school biedt de leraar de kinderen een ander spel dat in feite een nieuwe mogelijkheid biedt om de sociale structuur te hergroeperen, een spel waarin de brutaalste door de klas schreeuwt en de stillere hem een propje toewerpt, waarin de uitdager zijn broek omlaag trekt en waarin de jongens een front vormen tegen de meisjes. Het schaken neemt de vorm aan van een spel à la mens-erger-je-niet om de tijd mee te verdrijven, en geleidelijke ontdekking van zijn reikwijdte wordt noodzakelijkerwijs vervangen door simpele gezelschapsspelletjes waarbij de schaakstukken allemaal pionnen worden. Alles wordt didactiek. Is dit jammer? Nee. Leraren moeten geen idealisten zijn; zij passen zich aan aan de wensen van de kinderen die zij lesgeven, zodat zij hun specifieke talenten het best kunnen ontplooien. Wie niet geschikt is voor stille studie, moet daar niet toe worden gedwongen. En wie weet belanden er wel een paar op een schaakclub, waar de tijd uitsluitend aan schaken wordt besteed. Maar de schaakleraar past nederigheid: zeker op een school waar hij het eerste uurtje van zwijgende concentratie aanbiedt, mag hij al blij zijn als er eentje met fonkelende oogjes komt vertellen dat zijn loper het paard van de tegenstander helemaal gevangen houdt. Op de ene school kunnen we stimuleren, jazeker, maar op de andere moeten we nog beginnen.